‘Uiteindelijk gaat het in de kunst over het verlies van controle’
Het Orgelpark presenteert op 28 februari 2016 een componistenportret van Hans Koolmees. Jacqueline Oskamp interviewde Koolmees voor Timbres 19 onder andere over het nieuwe werk dat hij voor deze gelegenheid schrijft.
Tot nu toe schreef hij stukken voor ‘orgel plus’, zoals Trio voor orgel, saxofoon en slagwerk (2015) en Events voor orgel en slagwerk (2009), maar het eerstvolgende werk dat componist Hans Koolmees (1959) in opdracht van het Orgelpark maakt, wordt een compositie voor orgel solo. Koolmees kent het instrument van binnenuit, want het vormde de opstap naar zijn muzikale carrière. ‘Mijn oma speelde harmonium en als kind zat ik daar altijd op te prutsen. Toen ik een jaar of tien was kocht mijn vader een Riha Andante, zo’n elektronisch orgel. We gingen samen op orgelles. Groepsles. Met z’n allen speelden we dan O, when the saints. Daar kreeg ik al weer snel tabak van, maar later heb ik wel klassiek les genomen en zo kwam het conservatorium in beeld.’
Koolmees studeerde bij Jet Dubbeldam aan het conservatorium in Rotterdam. ‘Veel organisten kwamen uit de gereformeerde hoek en daarin voelde ik me nooit zo thuis. Ik kom zelf uit een hervormd gezin en heb niet zo’n tik van de religieuze molen meegekregen. Ik heb de studie wel afgemaakt want ik hou van het instrument en het bijbehorende repertoire, maar de compositieafdeling paste veel beter bij me.’
Net als zijn voormalige leraar Klaas de Vries wordt Koolmees gewoonlijk tot de Rotterdamse School gerekend. Gevraagd naar het karakteristiek daarvan zegt hij: ‘De definitie van de Rotterdamse school is dat er geen definitie is. Diversiteit is een van de belangrijkste kenmerken, dus dat is juist de ontkenning van een school. De term is afkomstig van de criticus Frits van der Waa, die ooit als kenmerk noemde dat de Rotterdamse componisten lezen. Ze laten zich vaak door literatuur inspireren en laten zich misschien iets meer door hun intuïtie leiden dan de Haagse componisten, die vooral abstracte constructies bedenken. Wellicht was dat vroeger zo, maar volgens mij zijn er tegenwoordig evenveel uitzonderingen op die typering.’
Dat neemt niet weg dat literatuur in de muziek van Koolmees een opvallende rol speelt. Hij schreef koorwerken en liederen op tekst van Gogol, Heine, Dante, Homerus en De Sade, een opera gebaseerd op de roman De Waterman van Arthur van Schendel, voor het oratorium De toren van Babel putte hij uit het Oude Testament.
En hij is een groot bewonderaar van W.F. Hermans. ‘Maar zijn teksten heb ik nooit gebruikt, want zijn proza drijft volledig op de ontwikkeling van betekenis. Muziek vraagt om poëzie, ritme. Het kiezen van een tekst beschouw ik als een stadium in het componeren. Ik heb een muzikaal idee waar ik een tekst bij zoek, niet andersom. Muziek als illustratie van een tekst levert over het algemeen een vervelend resultaat op. De tekst moet een abstracte betekenis of lading hebben die geschikt is om in de compositie te fungeren. Een paar keer heb ik in het Russisch gecomponeerd. Teksten van Gogol voor het koorwerk voor Posjlost en meer recent Daniil Charms – in beide gevallen heb ik de tekst niet alleen gekozen vanwege de semantische betekenis, de inhoud, maar misschien nog wel meer vanwege de ritmiek en kleur. Overigens is het bij Charms nog niet zo eenvoudig te zeggen waar het over gaat. Zijn absurdisme zet de normale logica op z’n kop. Ook maakt hij veel gebruik van opsommingen en daar ben ik gek op. Een opsomming is in feite een muzikale vorm en dan maakt het eigenlijk niet zoveel uit wat er opgesomd wordt, als er maar opgesomd wordt.’
In de dertig jaar dat Koolmees componeert – zijn oeuvre omvat kamermuziek, ensemblestukken en orkestwerken – is er één grote constante: zijn liefde voor Stravinsky. Ja, tot vervelens toe, lacht hij. ‘Tijdens mijn studie zei Klaas de Vries wel eens: ‘Dit lijkt te veel op Stravinsky’. En dat was dan ook zo. Ik denk dan maar: je kunt je voorbeelden slechter kiezen. Maar hoe minder ik me druk maak over een mogelijke gelijkenis, hoe beter ik een eigen draai aan mijn muziek weet te geven. Onlangs hoorde ik in de Zaterdagmatinee Le rossignol. Ik kende dat stuk nog niet zo goed en het was totaal overrompelend. De eerste schetsen maakte hij toen hij halverwege de twintig was en je ziet dat hij zo jong al zo’n grip op het materiaal had. Dat was voor mij weer een nieuwe ontdekking en die wetenschap voegt nog meer toe. Het maakt de bewondering alleen maar groter.’
In 1994 kreeg Koolmees een grote prijs voor Cantate, dat hij ter gelegenheid van het 90-jarig jubileum van het Residentie Orkest schreef. Toch beschouwt hij dat stuk niet als zijn doorbraak. ‘Het was heel leuk dat ik die prijs kreeg en dat er veel publiciteit omheen was, maar het vormde niet het belangrijkste moment in mijn ontwikkeling. Er is niet één moment. Als ik terugkijk op mijn ontwikkeling kan ik constateren dat mijn studie compositie werkte als een soort snelkookpan; in die periode heb ik veel informatie opgenomen, maar pas later kon ik dat allemaal een plek geven en ben ik mijn eigen taal gaan ontwikkelen.’
‘Tijdens mijn studie probeerde ik in één akkoord of in één interval of melodische frase iets van een signatuur te leggen. Daar ben ik goed van teruggekomen. Nu probeer ik eerst veel te laten stromen en pas daarna de bijzaken van de hoofdzaken te scheiden. Op den duur heb ik ontdekt dat identiteit vooral in de motoriek zit, niet zozeer in het zoeken naar de essentie – want dan kom je vaak uit op iets wat juist heel inwisselbaar is.’
‘Het heeft ook te maken met controle. Vroeger probeerde ik het materiaal tot in detail te controleren, maar uiteindelijk denk ik dat kunst juist gaat over het verlies van controle. Pas dan komt de essentie naar boven. Dat soort inzichten zijn de vrucht van ervaring. Ik zeg dit ook vaak tegen mijn compositiestudenten op het conservatorium. Veel studenten zijn onzeker over wat ze maken. Het risico van in een te vroeg stadium kritisch zijn is dat je alleen maar noten weggooit. In het begin moet je je eigenlijk helemaal niet druk maken over hoe het klinkt. Je moet een stroom op gang brengen, en pas in tweede instantie kijken: wat snijdt nu hout?’
Ondanks deze losse werkwijze stelt Koolmees zich grenzen in de vorm van een concept of een abstract idee. ‘Dat is niet één twee drie in woorden of getallen te vangen, zoals een conceptueel kunstenaar zou doen, maar op een intuïtief niveau hanteer ik ook een concept. In het stuk waar ik op dit moment aan werk, een concerto voor blokfluit, panfluit en kamerorkest, speelt het werk van de beeldend kunstenaar Fernand Léger een grote rol.’
Op de iPad laat hij een afbeelding zien van La ville, een kubistische collage van de grote stad. ‘Wat mij aanspreekt zijn de stripachtige zwarte lijnen, terwijl de kleuren hun eigen gang gaan. Een baan rood hier, een cirkel geel daar – vorm en kleur zijn bijna onafhankelijk. Dat is mijn concept. Dat geeft veel sturing aan mijn compositie. Op de meest elementaire manier kan dat betekenen dat bijvoorbeeld melodie en akkoorden haaks op elkaar staan. Of dat verschillend materiaal op elkaar knalt, in plaats van dat je organisch van het een naar het ander toewerkt. De stad van Léger is ook gemonteerd, in elkaar geknutseld. Verder spreekt me aan dat het doek het midden houdt tussen abstract en figuratief. Dat kun je vertalen naar balanceren tussen tonaal en atonaal. Voor al mijn muziek geldt dat ze nooit tonaal en nooit totaal chromatisch is.’
De nieuwe orgelsolo van Hans Koolmees die in februari in het Orgelpark zal klinken, staat op het moment van ons gesprek nog niet op papier. Maar Koolmees vertelt dat hij zich aangetrokken voelt tot de mogelijkheden van de digitale speeltafel van het Sauer-orgel. Het feit dat alle registraties in het computergeheugen kunnen worden opgeslagen, geeft een ongekende vrijheid. Ter illustratie pakt Koolmees de partituur van Fa Si van Luciano Berio erbij, gesigneerd door de componist zelf. ‘Kijk, soms is er per maat een registerverandering. Met de twee registranten heb ik eindeloos gerepeteerd, zo gecompliceerd is dat stuk. Door het digitale klavier valt dat probleem nu grotendeels weg: met één druk op de knop spring je naar de volgende registratie. Het nadeel is dat dit stuk dan alleen in het Orgelpark gespeeld kan worden, dat is natuurlijk een beperking van de uitvoeringsmogelijkheden.’